De recente uitspraak van de Hoge Raad in de Uber-zaak heeft grote gevolgen op hoe zzp’ers en ‘ondernemerschap’ beoordeeld worden. De Hoge Raad stelt namelijk dat er geen rangorde is tussen de factoren bij het beoordelen van een arbeidsovereenkomst, wat de handhaving door de Belastingdienst bemoeilijkt.
Dit roept de vraag op of de wet VBAR, die de situatie niet goed weerspiegelt, aangepast moet worden. De meningen zijn verdeeld over de toekomst van de wet.
Fiscaal juristen, zoals o.a. Jacques Raaijmakers, vinden de wet overbodig en wijzen erop dat de Belastingdienst nu per geval moet toetsen. Ook arbeidsrechtadvocaat Joost van Ladesteijn pleit voor het schrappen van de wet, terwijl Tweede Kamerlid Mariëtte Patijn (GL/PvdA) vindt dat de wet VBAR in zijn huidige vorm nodig blijft voor meer duidelijkheid. VVD-Kamerlid Thierry Aartsen pleit voor een nieuwe wet met duidelijke criteria om schijnzelfstandigheid aan te pakken.
Voor zelfstandigen, zoals interimmers, betekent de uitspraak positief nieuws, omdat het hen in staat stelt hetzelfde werk als werknemers te doen, maar op basis van een opdrachtovereenkomst. De vakbond FNV is tevreden met de uitspraak, omdat het vakbonden meer mogelijkheden biedt om cao’s af te dwingen voor schijnzelfstandigen.
De politiek moet nu beslissen of de wet VBAR aangepast moet worden of helemaal van tafel gaat. Wij houden je op de hoogte van de ontwikkelingen hiervan.